Regelgeving

Op Vlaams niveau

Topstukkendecreet

Het Topstukkendecreet (decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang, zoals gewijzigd bij decreet van 30 april 2009) beschermt het roerend cultureel erfgoed dat vanwege zijn bijzondere archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of wetenschappelijke betekenis voor de Vlaamse Gemeenschap in Vlaanderen bewaard moet blijven.

 

Op Europees niveau

Europese Verordening (EG) nr. 116/2009 van de raad van 18 december 2008 (gecodificeerde versie) betreffende de uitvoer van cultuurgoederen

Sinds april 1993 bestaat binnen de Europese Unie een vergunningensysteem voor de uitvoer van cultuurgoederen. Cultuurgoederen die behoren tot een van de in bijlage bij de Verordening opgesomde categorieën, kunnen alleen buiten de Europese Unie worden gebracht als de uitvoerder daarvoor een vergunning heeft. Voor België worden de uitvoervergunningen afgeleverd door de overheid op wier grondgebied het cultuurgoed zich bevindt. Voor de cultuurgoederen die zich in Brussel bevinden geldt de vrije keuze van de uitvoerder.

In 2012 leverde het agentschap Kunsten en Erfgoed 106 definitieve en 46 tijdelijke uitvoervergunningen af. Het ging daarbij om 222 cultuurgoederen die definitief werden uitgevoerd en 397 cultuurgoederen die tijdelijk werden uitgevoerd.

Richtlijn 93/7/EEG restitutie van onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen

Samen met de Europese uitvoerregeling werd in 1993 ook een restitutieregeling ingevoerd: de Europese Richtlijn van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de lidstaat werden gebracht. Deze Richtlijn werd bij wet van 28 oktober 1996 omgezet in Belgisch recht. De Federale Overheidsdienst Justitie fungeert als centrale, coördinerende autoriteit voor de uitvoering ervan.

De Richtlijn biedt de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid om de terugkeer te eisen van een cultuurgoed dat, in overtreding van haar wetgeving inzake de bescherming van het roerend cultureel erfgoed, naar een andere lidstaat van de Europese Unie werd gebracht. De restitutie van het goed is altijd verplicht, ook als de bezitter van het cultuurgoed te goeder trouw was. Die laatste heeft dan recht op een schadevergoeding.

In 2012 werden er in België geen claims ingediend op basis van deze regeling. Er zijn de administratie geen gevallen bekend van restitutie binnen deze regeling.

Op wereldvlak

UNESCO ‘70 - conventie inzake restitutie van cultuurgoederen

De UNESCO-conventie van 1970 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen is het voornaamste internationale rechtsinstrument om de illegale (ongeoorloofde) handel in cultuurvoorwerpen op wereldvlak te voorkomen en te bestrijden. Eind 2012 waren er 124 staten partij bij het Verdrag. België trad op 31 maart 2009 toe tot dit verdrag.

Het UNESCO ‘70-verdrag is niet rechtstreeks van toepassing in de Verdragsluitende Partijen. Elke Verdragsluitende Partij dient de nodige wettelijke en administratieve maatregelen te nemen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te verbieden en te voorkomen. Dat vormt het hoofdopzet en -doel van het Verdrag.

Voor België impliceert de bekrachtiging van het UNESCO ‘70-verdrag dat elke bevoegde overheid (federale staat, gemeenschappen en gewesten) binnen haar respectieve bevoegdheid moet uitmaken welke maatregelen zij nodig acht om de verplichtingen voortkomend uit het Verdrag, de nodige uitwerking te geven en in al dan niet afdwingbare regelgeving of aanbevelingen om te zetten. Gelet op de nood aan samenwerking en overleg tussen de diverse bevoegde instanties werd door het Overlegcomité bij beslissing van 16 januari 2009 het ambtelijk Overlegplatform ‘invoer, uitvoer en restitutie van cultuurgoederen’ opgericht. Aan dit platform participeren alle bevoegde federale, gemeenschaps- en gewestinstanties. Dit platform stelde in de loop van 2012 het ontwerp van omzettingswet voor het UNESCO ‘70-verdrag op.

Grote lijnen van dit ontwerp zijn de volgende:

  • beperking van het materieel toepassingsgebied tot die cultuurgoederen die onder een of meer van de categorieën in de bijlage van de Europese Verordening en Richtlijn (zie verder) vallen
  • het binnenbrengen in België van cultuurgoederen die in overtreding van de beschermingswetgeving van een Verdragspartij werden uitgevoerd of ontvreemd werden uit een museum, archief, bibliotheek of monument van een Verdragspartij, wordt verboden
  • verplichte restitutie van de cultuurgoederen die zich op onwettige wijze in België blijken te vinden, mits afdoende vergoeding voor de mogelijke bezitters te goeder trouw van het cultuurgoed.

Verdrag van Den Haag, eerste en tweede protocol – bescherming cultuurgoederen in oorlogstijd

Het verdrag van Den Haag en zijn protocollen strekken tot de bescherming van cultuurgoederen in oorlogstijd.

In functie van de opvolging en uitvoering van dit verdrag en zijn beide Protocollen werd in 2011 een werkgroep cultuurgoederen opgericht door de Interministeriële Commissie voor Humanitair Recht (ICHR). Deze werkgroep brengt de gewesten, gemeenschappen en de federale overheid samen. Voor de gemeenschappen (en gewesten) vormt de belangrijkste opdracht de opstelling van de lijst van cultuurgoederen/monumenten die genieten van de ‘gewone bescherming’ en van de ‘versterkte bescherming’ die het verdrag biedt.

Binnen de werkgroep werd afgesproken om in de loop van 2013 enkele (Werelderfgoed-)sites voor te dragen voor ‘versterkte bescherming’. Vlaanderen zal het Plantin-Moretus museum voordragen, omwille van het manifeste belang van de site voor zowel het onroerend als het roerend erfgoed (archief, topstukken, typografische collectie).

Eind 2012 werd België voorzitter van het Comité en van het Bureau van de conventie, hetgeen een actieve participatie in 2013 impliceert.

Unidroit-verdrag 1995 inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen

Het Unidroit-verdrag is het meest recente verdrag inzake de bescherming van cultuurgoederen tegen diefstal en onrechtmatige uitvoer. Het wordt door Unesco gepositioneerd als de noodzakelijke privaatrechtelijke pendant van het Unesco ‘70-verdrag dat enkel staatsrechtelijke vorderingen toelaat.

In tegenstelling tot het Unesco ‘70 zijn de meningen over de wenselijkheid en mogelijkheid tot toetreding van België tot het UNIDROIT ‘95-verdrag zeer verdeeld. De kunsthandel en verzamelaars staan bijzonder kritisch ten aanzien van dit verdrag en menen dat België zich best beperkt tot het omzetten van de Unesco ‘70-conventie. Deze verdeeldheid weerspiegelt zich ook op het internationale vlak. Tot op heden blijft dit verdrag een ‘bronland’-verdrag. De ratificaties door ‘marktlanden’ blijven uit omdat die menen dat het verdrag onvoldoende oog heeft voor de rechtmatige belangen van de bezitters/eigenaars van de cultuurgoederen.

In opdracht van Kunsten en Erfgoed en van de Service du Patrimoine culturel du Ministère de la Communauté française werd een opdracht uitgeschreven tot onderzoek van de opportuniteit en de gevolgen van de ratificatie van het UNIDROIT ‘95-verdrag door België. Deze opdracht werd eind 2012 gefinaliseerd. Conclusie was dat een ratificatie op dit moment niet aangewezen is.  De onderzoekers waren van mening dat vooreerst de aangekondigde wijzigingen van de EU-reglementering afgewacht moeten worden.