Analyse meerjarige subsidieronde Kunsten 2013-2016

Eind 2011 zijn de aanvragen voor subsidiëring in het kader van het Kunstendecreet in de periodes 2013-2014 en 2013-2016 ingediend. De uiterste indiendatum voor aanvragen voor subsidie in de periode 2013-2016 was 1 september 2011 voor de steunpunten, en 1 oktober 2011 voor de organisaties voor kunsteducatie, organisaties voor sociaal-artistieke werking, kunstenorganisaties en periodieke publicaties. De uiterste indiendatum voor aanvragen voor subsidie in de periode 2013-2014 was 1 december 2011 voor de organisaties voor kunsteducatie, organisaties voor sociaal-artistieke werking, kunstenorganisaties en periodieke publicaties.

In totaal werden er 356 aanvragen voor een meerjarige subsidie ingediend. Van deze aanvragen was één aanvraag niet ontvankelijk wegens laattijdigheid.

De aanvragen waren als volgt verdeeld over de disciplines en de duur van de subsidievraag:

Discipline Aantal dossiers /  Aanvraag voor  Totaal

 

4 jaar

2 jaar

 

muziek

80

23

103

multidisciplinair

41

13

54

theater

44

6

50

beeldende kunst

20

7

27

audiovisuele kunst

15

11

26

sociaal-artistieke werking

14

6

20

kunsteducatie

15

3

18

dans

10

6

16

publicaties

14

14

muziektheater

10

4

14

architectuur/vormgeving

7

3

10

steunpunt

4

4

Totaal 274 82 356

Om de eigenlijke beoordelingsprocedure zo optimaal mogelijk te kunnen realiseren, had minister Joke Schauvliege op 4 april 2011 reeds een beleidskader voorgesteld aan de kunstensector. Kunsten en Erfgoed, de adviescommissie, de beoordelingscommissies, de kunstensteunpunten, het kenniscentrum Demos, het VFL en de belangenbehartigers NICC, VOBK en oKo werkten mee aan de teksten en documenten die er deel van uitmaken.

Een belangrijke te realiseren beleidsdoelstelling was een substantiële aangroei van de hoeveelheid projectmiddelen. Aan de beoordelingscommissies is daarom gevraagd om, na hun artistieke beoordeling, een prioritaire rangschikking van subsidievoorstellen op te maken met circa 90% van de meerjarige middelen van het budgettair jaar 2011. Dit kwam neer op een budgettair startkader van 88 miljoen euro.

Tweehonderd drieënveertig van de 355 ontvankelijke aanvragen (68,45%) kregen een “dubbel gunstig advies”. Van de verlengingsvragen kreeg 80,44% een dubbel gunstig advies (218 van 271 aanvragen), van de nieuwe aanvragen kreeg  29,76% een dubbel gunstig advies (25 van 84 aanvragen).
Voor 4 aanvragers was er een gunstig artistiek advies, maar een ongunstig zakelijk advies. Zesenveertig aanvragen kregen een gunstig zakelijk advies, maar een ongunstig artistiek advies. Tot slot kregen 62 aanvragen (17,46%) een dubbel negatief advies.

Op basis van de adviezen van de beoordelingscommissies en de adviescommissie en op basis van de opgestelde rangschikking, is op 21 mei 2012 een subsidievoorstel aan de minister aangeleverd met 228 dossiers met de volgende budgetbehoefte:

Beslissingsvoorstel

Discipline Aantal Bedrag

architectuur/vormgeving

8

614.000,00

audiovisuele kunst

20

2.492.000,00

beeldende kunst

18

4.860.000,00

dans

11

6.273.000,00

kunsteducatie

11

3.282.000,00

multidisciplinair

36

18.125.000,00

muziek

58

18.148.500,00

muziektheater

8

4.050.000,00

publicaties

8

470.000,00

sociaal-artistieke werking

12

2.727.000,00

steunpunt

4

2.691.000,00

theater

34

23.280.000,00

 Totaal 228 87.012.500,00

Het voorstel weerspiegelde een kwalitatief sterk kunstenlandschap met een breed aanbod.

De Vlaamse Regering besliste, op voorstel van minister Schauvliege, tot een aantal correcties op het voorstel.

Ten eerste zijn er een aantal technische correcties doorgevoerd. Aan 15 aanvragen met een dubbel gunstig advies, die enkel omwille van het krappe theoretische budgettaire kader niet in het subsidievoorstel waren opgenomen, is toch een subsidie toegekend. De meest extreme stijgingen en dalingen in subsiediebedragen bij aanvragen voor verlengingen werden afgevlakt. Bij een tiental organisaties is de stijging in subsidiebedrag beperkt tot maximum 190% van de subsidie 2012. Dalingen zijn beperkt tot 25% van de subsidie 2012, wat eveneens een effect had bij een tiental organisaties. Bij een voorstel om een subsidie toe te kennen in de lijn van het gevraagde bedrag, zijn de toegekende subsidiebedragen beperkt tot 95% van het gevraagde bedrag in die gevallen waar het gevraagde bedrag hoger ligt dan een indexatie van het subsidiebedrag 2010. Binnen de discipline multidisciplinair is dezelfde regel toegepast, maar is het subsidiebedrag beperkt tot 90% van het gevraagde bedrag om meer ruimte te creëren voor subsidies aan werkplaatsen.

Ten tweede zijn er een aantal beleidsmatige prioriteiten gelegd. In het kader van een beleid van stimulans van duurzame participatie aan kunsten van jongs af aan (kunsteducatie) ontvingen een aantal organisaties een hogere subsidie dan is voorgesteld. In het sociaal-artistieke veld zijn eveneens een aantal hogere subsidies dan geadviseerd toegekend om zo de hoge(re) personeelskost verbonden met het procesmatige werk te erkennen. Binnen de cluster Festival van Vlaanderen en binnen de groep stadstheaters kregen organisaties met een soortgelijke impact een soortgelijk subsidiebedrag. Orkesten met een belangrijke impact op het orkestenlandschap ontvingen een lagere subsidie dan voorgesteld naar analogie met de beslissing over de Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap in 2009.

Tot slot is er rekening gehouden met de aanvullende criteria die de Vlaamse Regering in 2006 vastlegde. Een aantal initiatieven (11, of 4,30% van 256 subsidies) kreeg daarom, ondanks een negatief artistiek advies, toch een subsidie, omwille van hun zeer specifieke diversiteitsvergrotende positie in het kunstenlandschap, omwille van een bijzondere meerwaarde binnen een regio of omwille van hun belang voor de kunstparticipatie van specifieke doelgroepen.

Op 29 juni 2012 besliste de Vlaamse Regering om in de periode 2013-2014/16 voor 94.529.000,00 euro aan meerjarige werkingssubsidies als volgt te verdelen:

Beslissing Vlaamse Regering

Discipline Aantal Bedrag

architectuur/vormgeving

8

602.500,00

audiovisuele kunst

21

2.522.500,00

beeldende kunst

21

5.094.000,00

dans

13

6.916.000,00

kunsteducatie

11

3.282.000,00

multidisciplinair

39

20.004.000,00

muziek

66

19.487.000,00

muziektheater

10

4.410.000,00

publicaties

8

468.000,00

sociaal-artistieke werking

12

2.788.000,00

steunpunt

4

2.730.000,00

theater

43

26.225.000,00

Totaal 256 94.529.000,00

In dezelfde beslissing heeft de Vlaamse Regering een bedrag van 9.700.000,00 aan projectmiddelen (projectsubsidies aan organisaties en kunstenaars, creatieopdrachten, internationale projecten, ...) voorzien voor het jaar 2013, een toename met 90,94% ten aanzien van 2012.

Op een totaal van 355 aanvragen voor meerjarige werkingssubsidie, ontvangen 256 organisaties een subsidie (72,11%). Dit resultaat is zeer vergelijkbaar met de vorige subsidieperiode 2010-2012, waar de Vlaamse Regering 278 toekenningen deed op 371 aanvragen (74,93%).

Een groep van 40 organisaties (15,63% van 256 organisaties) kreeg een subsidie voor de periode 2013-2014 toegekend, voor een totaalbedrag van 4.535.000,00 euro (4,80% van het budget van 94.529.000,00 miljoen). De overige 216 organisaties (84,38%) ontvangen een subsidie voor de periode 2013-2016, voor een totaalbedrag van 89.994.000,00 euro (95,20% van het budget).

De groep gesubsidieerde organisaties bevat 228 verlengingen (84,13% van 271 verlengingsvragen) en 28 organisaties die instromen (33,33% van 84 nieuwe aanvragen). Binnen de groep van 99 organisaties die geen subsidie ontvangen, bevinden zich 43 organisaties die uitstromen (15,87% van 271 verlengingsvragen), en 56 nieuwe aanvragers zonder subsidietoekenning (66,67% van 84 nieuwe aanvragen).

Hoewel de 28 instromende organisaties 10,94% van het aantal gesubsidieerden vertegenwoordigt, ontvangen zij slechts 3,74% van het toegekende budget (3.533.000,00 euro). Er zijn dus uitsluitend “kleine” nieuwe subsidies toegekend. De overige 96,26% van het budget (90.996.000,00 euro) gaat naar subsidies voor verlengingen.

Dat de groep verlengingen een dergelijk zware budgettaire impact heeft, is te verklaren door de aanwezigheid van een aantal organisaties met een lange subsidiehistoriek en een grote schaal. Zo zijn er 19 organisaties met een subsidie van minstens één miljoen euro. Deze organisaties vormen 7,42% van het aantal gesubsidieerde organisaties, maar ontvangen tegelijkertijd 31,44% van het toegekende budget. Deze 19 grootste subsidieontvangers uit het gesubsidieerde kunstenveld zijn allen reeds gesubsidieerd in de periode 2010-2012.

Zonder hierin een “norm” te bepalen - de behoefte aan subsidie is immers steeds afhankelijk van het beleidsplan - kan een subsidie die kleiner is dan € 100.000 als een beperkte subsidie worden beschouwd. Het aantal “kleine” subsidies blijkt te dalen, en dit zowel in aantal als in percentage. Tegelijkertijd stijgt het gemiddelde subsidiebedrag van kleine subsidies iets sterker dan de totale groep.

De subsidietoekenning 2013-2014/16 bevat 55 subsidiebedragen die kleiner zijn dan 100.000,00 euro. Dit vertegenwoordigt een daling van het aantal kleine subsidies van 29,49% (-23) ten aanzien van de situatie in 2012, waar er nog 78 subsidies kleiner dan 100.000,00 waren toegekend. Het totale aantal subsidies daalde met 7,25% (256 nu ten aanzien van 278 in de periode 2010-2012). De proportie kleine subsidies daalt hiermee van 28,06% naar 21,48%. Terwijl het globale subsidiebedrag hetzelfde bleef als het toegekende subsidiebedrag in 2012, daalt het budget voor kleine subsidies met 21,91%. En terwijl het gemiddelde subsidiebedrag stijgt met 8,05%, stijgt het gemiddelde subsidiebedrag van kleine subsidies met 10,74%.

Waar het gemiddelde subsidiebedrag in het beslissingsvoorstel nog steeg met 13,65%, is deze stijging in de uiteindelijke beslissing van de Vlaamse Regering afgevlakt tot 8,05%. Deze stijging is zeer bescheiden. Rekening houdend met het feit dat de subsidiebedragen 2012 beïnvloed door algemene besparingen en niet-indexering in de overheidsbegroting tijdens de voorbije jaren, terwijl gesubsidieerde organisaties in de praktijk wel zijn geconfronteerd met verschillende indexsprongen voor lonen en met de algemene stijgende levensduurte, impliceert een proportionele stijging van minder dan 10% dat er nauwelijks een status quo wordt gerealiseerd.

De subsidietoekenning impliceert dat 90 organisaties (39,47% van 228 verlengingen) een subsidie krijgen die in nettobedrag weliswaar hoger is dan het subsidiebedrag 2012, maar voor de werkingspraktijk van de organisatie hoogstens een status quo realiseert. Een groep van 28 organisaties krijgt een subsidie die tussen 10% en 30% hoger ligt dan de vorige toekenning (12,28% van 228 verlengingen). Een groep van 16 organisaties (7,02% van 228 verlengingen) krijgt een subsidie die een substantiële uitbreiding van het subsidiebedrag inhoudt (meer dan 30% stijging ten aanzien van het subsidiebedrag 2012). Bij 26 organisaties is de stijging groter dan 100.000,00 euro netto. Deze netto stijging vertegenwoordigt meestal (maar in 3 gevallen niet) een procentuele stijging van meer dan 10% ten aanzien van het subsidiebedrag 2012.

Binnen de subsidietoekenning zijn er eveneens 49 organisaties die een subsidie krijgen die netto lager ligt dan het subsidiebedrag 2012 (17,11% van 228 verlengingen). 25 organisaties ontvangen een subsidie die 10% tot 25% lager ligt dan hun subsidiebedrag 2012. Bij 6 organisaties is de daling groter dan 100.000,00 euro netto (zij het niet altijd groter dan 10%).

Wat betreft de verschillende disciplines in het geheel, zijn enkele verschuivingen vast te stellen. Vooral in de discipline muziek is het aantal gesubsidieerde organisaties gedaald (-12 of -15,38%). Verder worden vooral enkele reeds kleine sectoren nog kleiner. Het betreft audiovisuele kunst (-1), kunsteducatie (-1) en publicaties (-3). Het toegekende bedrag (dat globaal gezien gelijk blijft aan het toegekende bedrag in 2012) daalt eveneens vooral in de discipline muziek (-2,40%) en bij de publicaties (-4,07%). Het niet verlengen van één subsidie bij muziektheater, heeft een impact van bijna 2 miljoen euro, waardoor bij alle andere disciplines het toegekende subsidiebedrag toch stijgt (bij architectuur en vormgeving, audiovisuele kunst en beeldende kunst zelfs met meer dan 10%). Het gemiddelde subsidiebedrag stijgt, zoals eerder gemeld met 8,05%. Hier zijn er zeer grote verschillen tussen disciplines. Bij sociaal-artistiek werk daalt het gemiddelde subsidiebedrag zeer licht, ondanks de corrigerende ingreep van de Vlaamse Regering. Bij muziek stijgt het gemiddelde subsidiebedrag met 15,34%. Bij de publicaties stijgt het gemiddelde subsidiebedrag (van deze overwegend zeer kleine subsidies) met 31,91%.

Discipline Aantal Bedrag Gemiddeld bedrag
verschil in # verschil in % verschil in € verschil in % verschil in € verschil in %

architectuur/vormgeving

0,00

0,00%

54.851

10,02%

6.856,39

10,02%

audiovisuele kunst

-1,00

-4,55%

332.882

15,20%

20.590,97

20,69%

beeldende kunst

0,00

0,00%

500.624

10,90%

23.839,25

10,90%

dans

0,00

0,00%

361.010

5,51%

27.770,00

5,51%

kunsteducatie

-1,00

-8,33%

151.000

4,82%

37.446,98

14,35%

multidisciplinair

0,00

0,00%

634.194

3,27%

16.261,38

3,27%

muziek

-12,00

-15,38%

-479.886

-2,40%

39.271,85

15,34%

muziektheater

0,00

0,00%

-1.923.628

-30,37%

-192.362,84

-30,37%

publicaties

-3,00

-27,27%

-19.849

-4,07%

14.150,12

31,91%

sociaal-artistieke werking

0,00

0,00%

-6.000

-0,21%

-499,99

-0,21%

steunpunt

0,00

0,00%

1.000

0,04%

250,01

0,04%

theater

-3,00

-6,52%

597.956

2,33%

52.774,06

9,47%

totaal -20,00 -7,25% 204.154 0,22% 27.497,22 8,05%

Wat betreft de relatieve vertegenwoordiging van de disciplines in het geheel, zijn de verschuivingen echter klein. Of het nu aantallen organisaties, globale of gemiddelde subsidiebedragen betreft: de verschuivingen tussen disciplines zijn dusdanig, dat er niet kan gesproken worden van een inhaalbeweging voor kleine(re) disciplines.

Ten aanzien van de situatie in de periode 2010-2012, situeert de daling van het aantal gesubsidieerden zich vooral in de provincies Antwerpen (-3) en Limburg (-4) en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (-7). Hier kan tegelijkertijd ook vastgesteld worden dat Limburg samen met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de minst sterke stijging in het aantal ingediende aanvragen laat optekenen (respectievelijk +25% en +23,38%, terwijl het aantal aanvragen in bvb West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant met meer dan 40% zijn toegenomen). Wat het toegekend subsidiebedrag betreft, daalt het toegekende bedrag aan organisaties die gevestigd zijn in de provincie Limburg met 8,30%. Ook in Oost-Vlaanderen is er een daling met 4,03%.