Het depotbeleid en de opstart van de kenniscluster rond depotinfrastructuur

Een belangrijke uitdaging in het cultureel-erfgoedveld is de depotproblematiek.

Tal van cultureel-erfgoedorganisaties kampen met depotproblemen:

  • onvoldoende (aangepaste) ruimte
  • onvoldoende goede klimatiseringsvoorwaarden …

De noden situeren zich overal in Vlaanderen bij de beheerders van cultureel erfgoed, cultureel-erfgoedorganisaties en bij besturen.

Het beleid speelt in op deze depotproblematiek: in de Beleidsnota Cultuur 2009-2014 wordt hieraan aandacht besteed. De uitdagingen zijn zo groot dat samenwerking en coördinatie zich opdringt. Om efficiënte oplossingen te kunnen uitwerken, is een zekere afstand en een blik van bovenuit nodig. Tegelijk is een goede kennis van de praktijk en het werkveld nodig.

In het Cultureel-erfgoeddecreet van 2008 wordt aan de provincies en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) daarom een belangrijke rol toegekend. Er werd overeengekomen dat de provincies en de VGC een regiefunctie opnemen in het uitbouwen van een regionaal depotbeleid. Deze rol met aansluitende doelstellingen werd opgenomen in de cultureel-erfgoedconvenants die met de provincies werden gesloten voor de periode 2009-2014 en in het convenant met de VGC voor de periode 2012-2016.

Op basis van veldonderzoek zoeken de provincies en de VGC in overleg met de lokale besturen en de aanwezige cultureel-erfgoedorganisaties oplossingen, en worden er prioriteiten afgebakend. Dit kan door in te spelen op het verbeteren van bestaande bewaaromgevingen, door in te zetten op het creëren van nieuwe bewaaromgevingen, door het voorzien in nood- en transitopvang,…

Een netwerk van depotinfrastructuur en –depotbeheerders kan op die manier ontstaan. Dit netwerk biedt een platform voor expertise-uitwisseling en het zoeken naar oplossingen voor depotnoden. Het  verbeteren van fysieke bewaaromgevingen en het creëren van nieuwe infrastructuur is echter niet voldoende om oplossingen te zoeken voor de gehele depotproblematiek. Het is eveneens nodig om in te zetten op enkele randvoorwaarden. Om de depotproblematiek in te perken en naar de toekomst toe te vermijden, is een doordacht collectiebeleid essentieel. Een uitgewerkt verzamel- en afstotingsbeleid is noodzakelijk. Niet alles kan immers bewaard worden, keuzes zijn nodig. Deze keuzes zijn vaak collectiegebonden, maar moeten evenzeer op een grotere schaal (in Vlaanderen) worden bekeken. Een onderbouwde depotwerking wordt daarnaast gedragen door een degelijk depotmanagement. Een goede inventaris met toestand- en standplaatsrapportering, gekoppeld aan een geautomatiseerde collectieadministratie, maakt hiervan deel uit.

De Vlaamse overheid monitort daarnaast vanuit haar coördinerende en beleidsvoorbereidende rol, en kijkt of er geen lacunes zijn om te komen tot een globaal plan van aanpak op het gebied van de depotproblematiek. De voorbije jaren bleek deze er te zijn wat betreft de samenwerking met private spelers in het zoeken naar oplossingen voor infrastructuurnood. Steeds meer spelers in de cultureel-erfgoedsector (zeker wat betreft beheerders van museale collecties) zoeken een antwoord bij private spelers. De expertise over de mogelijkheden van publiek-private samenwerking in de cultureel-erfgoedsector is echter beperkt. Er werd daarom binnen het budget 2010 voor kortlopend wetenschappelijk onderzoek (binnen het departement CJSM) geld vrijgemaakt voor onderzoek rond de samenwerking met de private sector.

Het departement Management (Cultuurmanagement) aan de faculteit TEW van de Universiteit Antwerpen voerde het onderzoek uit tussen december 2010 en 15 juli 2011. De centrale onderzoeksvraag was ‘wat is de huidige, mogelijke en wenselijke rol van de private sector bij infrastructuurinvestering in en uitbating van museumdepots’. Het onderzoek kaderde en analyseerde (aan de hand van enkele cases) de depotproblematiek en de bestaande markt op een globaal niveau, en gaf een overzicht van de mogelijke samenwerkingsvormen met private spelers. Daarnaast werden er conclusies en aanbevelingen gegeven. De belangrijkste aanbevelingen zijn:

  • het vergroten van de betalingsbereidheid
  • het samenbrengen van kennis rond infrastructuuraangelegenheden en publiek-private samenwerking inzake de depotproblematiek.

Kunsten en Erfgoed werkte in 2012 aan het implementeren van deze twee belangrijkste aanbevelingen. Via het Fonds Culturele Infrastructuur (FoCI) kan de Vlaamse Gemeenschap investeringssubsidies verlenen voor culturele infrastructuur met bovenlokaal belang. Er zijn enkele prioriteiten bepaald, waaronder cultureel-erfgoeddepots. Hierdoor kan de Vlaamse overheid ondersteunen in het bouwen, uitbreiden, verbouwen of aankopen van cultureel-erfgoeddepots. Ook de provincies en de VGC zetten in op sensibilisering rond het belang van een goede zorg voor het erfgoed en het investeren in goede bewaaromgevingen hiervoor.

Het agentschap Kunsten en Erfgoed startte daarnaast in 2012 een traject om een kenniscluster rond depotinfrastructuur op te starten. Verschillende diensten binnen de Vlaamse overheid beschikken immers over relevante expertise die kan worden ingezet. Volgende spelers engageerden zich om deel uit te maken van deze kenniscluster:

  • Team Vlaams Bouwmeester (departement Bestuurszaken)
  • Vastgoedbeleid (departement Bestuurszaken)
  • het Agentschap Facilitair Management (departement Bestuurszaken)
  • het Kenniscentrum Publiek-Private Samenwerking (departement Regeringsbeleid)
  • het agentschap Onroerend Erfgoed
  • het agentschap Kunsten en Erfgoed
  • het Fonds Culturele Infrastructuur (FoCI).

Gezien het FoCI in eerste instantie optreedt als subsidieverstrekker is deelname aan en inzet van haar expertise in de kenniscluster afhankelijk van de agendapunten. Ook FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed en een vertegenwoordiging van de provincies en de VGC maken deel uit van de kenniscluster, en dit met het oog op afstemming. De kenniscluster depotinfrastructuur kwam op 24 oktober 2012 een eerste keer samen voor een werkvergadering, wat halfjaarlijks zal worden herhaald. Er zal worden ingezet op het bundelen en meer zichtbaar en inzetbaar maken van de aanwezige expertise in het kader van de depotproblematiek.